De meest bekende is de bovengrondse verankering met één of meerdere boompalen en banden. Deze verankering blijft zo’n drie tot vier jaar staan, totdat de boom zelf voldoende verankerd is door middel van zijn stabilisatiewortels. Daarna worden de palen en banden verwijderd. Wordt er één boompaal toegepast, dan moet deze geplaatst worden aan de zijde van de meest voorkomende windrichting. De boom ‘waait’ dan in de tegenovergestelde richting van de paal. Gebeurt dit niet, dan waait de boom te vaak tegen de paal aan en ontstaan er beschadigingen waardoor parasieten de boom kunnen binnendringen. In geval van draai- of valwinden rondom hoge gebouwen of bij grotere bomen zijn meerdere palen nodig. Worden er drie palen geplaatst, dan is het voordeel dat er aan de palen een zogenaamde gietrand bevestigd kan worden, waardoor deze beter op zijn plaats blijft. Let wel op dat de boombanden niet te statisch worden bevestigd, enige speling stimuleert de beworteling en uiteindelijk een vlotte verankering.