Water geven is maatwerk. Bij een tekort zal de boom sterven, maar bij een overschot aan water eveneens, doordat er in dat geval geen zuurstof meer bij de wortels kan komen. De hoeveelheid water en de frequentie van water geven moet daarom continu worden aangepast aan de omstandigheden. Om te bepalen of de bodem droog is en de boom water nodig heeft, is het niet voldoende de bodem aan de oppervlakte te bekijken. Door een regenbuitje kan de bodem vochtig genoeg lijken, terwijl de diepere laag uitgedroogd is of andersom, door een korte droogteperiode te droog, terwijl de diepere laag vochtig genoeg is. Om het werkelijke vochtgehalte te bepalen moet gekeken worden op vijftien centimeter diepte. Een vuistregel om de watergift te bepalen is dat bomen met een stamomvang van minder dan zestig centimeter twee- tot driehonderd liter water per keer behoeven en bomen met een stamomvang boven de zestig centimeter drie- tot vijfhonderd liter per keer. Water moet gegeven worden vanaf het moment dat de knoppen gaan zwellen en schuiven. Bovenstaande hoeveelheden worden dan niet direct gegeven, maar pas bij het compleet in blad staan van de kroon. De hoeveelheden zijn natuurlijk ook erg afhankelijk van de standplaats: zo zijn bodemsoort, zon, schaduw, wind en verharding sterk van invloed op de hoeveelheid vocht die verdampt wordt en dus aangevuld moet worden. Bij naaldbomen is het aan te bevelen om tegen de avond water over de kronen te sproeien, hiermee wordt de verdamping door de naalden beperkt. De controle van de vochttoestand is tijdens de hele vegetatieperiode van belang, evenals het controleren van de verankering en de ontwikkeling van ziekten en plagen, zodat tijdig kan worden ingegrepen.